Jan Kempenaers

Falling Vision
Jon Thompson


Jan Kempenaers and the Picturesque
Steven Jacobs


Spomenik, The Monuments of Former Yugoslavia
Willem Jan Neutelings


Recent ruins
Dirk De Meyer


Jan Kempenaers
Frank Maes


On Jan Kempenaers contemporary picturesque
Dirk De Meyer




Jan Kempenaers Frank Maes

Jan Kempenaers
Frank Maes


Jan Kempenaers (°1968) presenteert op één lange wand van De Garage een reeks foto’s die elk een stuk natuur in beeld brengen. Ze vallen uiteen in twee groepen. De  ene reeks toont rotsformaties. In de andere is telkens een bos te zien. De twee reeksen zijn niet alleen thematisch uiteenlopend, de verschillen situeren zich ook op een diepgaander, structureel vlak.

De rotsformaties manifesteren zich als een duidelijk omlijnd object, een ding of motief dat zich ondubbelzinnig van de rest van het landschap onderscheidt. Deze foto’s vertonen een aantal eigenschappen die al jaren als vaste parameters in Kempenaers’ oeuvre fungeren. Genomen op statief met een analoge, technische camera, zijn ze opvallend scherp en behoorlijk groot (de kleinste afmeting – de hoogte of breedte - bedraagt meestal een meter). Ze worden evenwel nooit zo monumentaal groot en, daaraan gekoppeld, spectaculair scherp dat precies dit aspect, als een vorm van fotografisch spierballengerol, de aandacht zou opeisen. De kunstenaar heeft aangegeven dat hij zijn beelden precies zo groot en scherp maakt dat er details zichtbaar worden die met het blote oog niet waarneembaar zijn (zie Hans Theys, De geboorte van de foto, 2001, in: Flower Power, Tornado Editions, 2008, p. 382). Dat geeft zo’n beeld iets magisch, en kan tegelijk ook een ontnuchterende werking hebben, bijvoorbeeld wanneer het in zo’n stukje ogenschijnlijk ongerepte natuur sporen van toeristische infrastructuur aan het licht brengt

De fotograaf blijft op een respectabele afstand van zijn onderwerp. Daardoor weet hij drastische verschillen in scherpte tussen voor- en achtergrond te vermijden, en oogt alles in beeld ongeveer even scherp. Het licht is zacht en diffuus, en daardoor egaal over het beeldvlak verspreid. Door zowel qua licht als scherpte een egaal vlak te creëren, wordt een nadrukkelijke focus bewust uit de weg gegaan. De vrij evidente kadrering draagt daar nog toe bij. De rotspartij bevindt zich min of meer in het centrum van het beeldvlak en vormt het vanzelfsprekende compositorische zwaartepunt. De rest van het beeld oogt op het eerste gezicht vrij eenvormig en ademt een zekere leegte, ontdaan van elke anekdotiek of specifieke informatie die het beeld met een welbepaalde plek of tijdstip zou verbinden. Precies dankzij deze terughoudendheid creëert Kempenaers in de meest letterlijke betekenis een ruimte voor de blik van de toeschouwer. Het is zoals bij landschappen van Breugel: vanuit hun renaissancistisch vogelperspectief geven die bij een eerste indruk een gevoel van overzicht, maar bij nader toezien blijkt hoe dat ene beeld een immense veelheid aan details herbergt, die aan de centrale, verheven en statische blik ontsnapt. Van zodra de kijker op een detail focust, gaat het overzicht verloren. Dan kan hij werkelijk beginnen ronddwalen in de ruimte van het beeld. Maar evengoed kan die radicale meervoudigheid het beeld – en bij uitbreiding de wijze waarop we ons een werkelijkheid op basis van de zintuiglijke waarneming construeren - in de ervaring van de kijker doen uiteenvallen in duizenden onsamenhangende pixels. Hans Theys heeft dit aspect van Kempenaers’ werk in de hierboven aangehaalde tekst aangestipt en uitgediept. Zoals Theys aangeeft, is het echter ook vanuit die meervoudigheid dat de verschijning - de “geboorte” – van het beeld zich kan aandienen. Wanneer het oog opnieuw afstand neemt en een landschap begint te onderkennen, is het in dat eerste moment van de waarneming, in de magie van de verschijning dat er werkelijk iets kan gebeuren, dat de blik zich kan verruimen.

De foto’s van rotsformaties vertonen qua standpunt en kadrering sterke overeenkomsten met een reeks foto’s van monumenten in voormalig Joegoslavië, die Kempenaers in 2006 begon te maken. De rotspartijen vertonen trouwens sterke sculpturale kwaliteiten. De fantastische rijkdom aan vormen, texturen en structuren die Kempenaers toont, laten vermoeden dat de natuur een weergaloze beeldhouwer is. En net als bij monumenten is de tijdsdimensie belangrijk. In de gelaagdheid van sommige rotsformaties is een gestold en verdicht geheugen van enkele miljoenen jaren af te lezen. Precies door het anekdotische en particuliere uit het kader te weren, opent Kempenaers de blik voor deze sculpturale en geologische dimensies.

Terwijl de rotsfoto’s sterk op foto’s van monumenten lijken, vertonen de beelden van het bos treffende overeenkomsten met de vele foto’s van (sub)urbane omgevingen die Jan Kempenaers sinds zijn studententijd maakt. In dergelijke foto’s poogt de fotograaf om verschillende functies die elkaar binnen zo’n omgeving ontmoeten, in een beeld samen te brengen. Startend van vaak verregaande heterogeniteit, complexiteit of zelfs chaos, probeert Kempenaers in en via het beeld een zekere orde te scheppen. Dat gaat als volgt. Na de keuze van standpunt en kader bepaalt hij een aantal zwaartepunten. Daarmee stelt hij een compositie samen die het beeld een dynamisch evenwicht verschaft. Ook hier zijn licht en scherpte zo egaal mogelijk over het beeldvlak verspreid. Dit laatste impliceert, zoals eerder in deze tekst toegelicht, een behoorlijk grote afstand tussen de fotograaf en het gefotografeerde.

Terwijl de foto’s van het bos op elk ander vlak dezelfde interne logica en werking als de stadsfoto’s bezitten, betekenen ze qua standpunt een breuk met alle werken die Jan Kempenaers tot dusver gecreëerd heeft. Voor het eerst heeft hij geen afstand genomen, maar zit hij met de neus op of zelfs midden in het voorwerp van zijn foto’s: het bos.  Dit laat zich ervaren als een vrij ongedifferentieerde ruimte zonder horizon. Precies de bepaling van de horizonhoogte is in de meeste landschapsbeelden een cruciale compositorische beslissing. De afwezigheid van de horizon ontneemt de kijker een houvast in het ontcijferen en virtueel betreden van de verbeelde ruimte. Je kan zelfs de vraag stellen in hoeverre er zonder horizon nog van een landschap sprake is. In de beelden van het bos is de door en in het beeld gecreëerde ruimte van geheel andere aard dan in het overige werk. Hier zijn verschillen in scherpte niet alleen onvermijdelijk, maar ook wenselijk om differentiatie en diepte in de chaos aan te brengen. En in elke verticale foto is een beekje te zien, dat zich samen met de blik een weg baant in de vrij ondoordringbaar en onoverzichtelijk ogende diepte van het bos. Wanneer afstand en (planmatig) overzicht onmogelijk worden, blijkt een lijn of traject in staat om ruimte en diepte te creëren. Het doet me denken aan hoe Middeleeuwse kaarten uit getekende pelgrimsroutes bestonden, en hoe ingeslepen verbindingen tussen de neuronen van het brein het onbewuste tot bruikbare intuïtie maken. In de zachte bodem van het bos dient de natuur zich ook als tekenaar aan.

Tot slot nog iets over Kempenaers’ uiteindelijke betrachting. Van een bepaald onderwerp – een (sub)urbaan landschap, een monument in ex-Joegoslavië, een rotsformatie, een stuk bos – kiest Kempenaers telkens uit een serie varianten het ‘ultieme’ beeld. Wat hij naar eigen zeggen in die ene foto tracht te capteren en als het ware door te geven aan de toeschouwer, is de ‘stemming’, zoals hij die ter plekke ervaren heeft. Volgens de Duitse essayist Georg Simmel is het de stemming die een aantal natuurlijke fenomenen die zich naast elkaar op de aardbodem bevinden, de bijzondere eenheid verleent die ze tot een landschap maakt (Georg Simmel, fragment uit De filosofie van het landschap, vert. Katelijne De Vuyst, in: Yang, jg. 33, nr. 4, 1998, pp. 396-404). "Stemming,” voegt Simmel daaraan toe, “betekent het algemene van een bepaald landschap, los van elk specifiek element, maar is niet het algemene dat je in vele landschappen terugvindt.” Jan Kempenaers slaagt erin de stemming van een welbepaalde plek in een foto te representeren, precies door al het particuliere eruit weg te halen.

Intussen heeft Jan Kempenaers in de School of Arts te Gent een ‘doctoraat in de kunsten’ over de rol van het pittoreske in zijn werk behaald. In de ‘picturesque aesthetics’, waarvan de basis einde achttiende eeuw gelegd werd, ging het erom te analyseren en te beschrijven welke elementen een landschap dient te bevatten om als beeld te functioneren.